Rudolf Böttger

Rudolf Böttger werd geboren op 4 juli 1887 in Tachau en stierf op 28 januari 1973 in Regensburg. Hij was een Oostenrijkse schilder wiens werken zowel bekend staan om hun artistieke kwaliteit als om hun betrokkenheid bij de politieke gebeurtenissen van zijn tijd.

Böttger begon zijn artistieke opleiding van 1905 tot 1910 aan de Academie voor Schone Kunsten in Wenen onder leiding van Franz Rumpler en Alfred Cossmann. Na een kort verblijf aan de Academie voor Schone Kunsten in München in 1910 vestigde hij zich in 1911 als zelfstandig kunstenaar in Wenen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij als officier in Rusland en liep verschillende verwondingen op. Na de oorlog werd hij lid van de Weense kunstenaarscoöperatie en nam vanaf 1919 deel aan collectieve tentoonstellingen in het Künstlerhaus.

Al voor 1938 was Böttger actief als illegaal lid van de NSDAP, wat hij toeschreef aan zijn Sudetenduitse afkomst. Na de annexatie van Oostenrijk nam hij leidinggevende posities in binnen het kunst- en cultuurbeleid van het regime. Hij werd verantwoordelijk voor de schilderkunst in de cultuurraad van de Gau in Wenen en nam representatieve taken op zich, waaronder het bijwonen van recepties die werden georganiseerd door Gauleiter Baldur von Schirach. Zijn lidmaatschap stelde hem in staat om uitgebreid deel te nemen aan de Grote Duitse Kunsttentoonstellingen in München.

Böttger onderhield nauwe relaties met andere culturele figuren uit die tijd, waaronder Franz Karl Ginzkey, Josef Weinheber en Wilhelm Fraß. Ondanks zijn nederlaag in de oorlog en de vernietiging van zijn studio en appartement in Wenen tijdens de gevechten tegen het Rode Leger in 1945, bleef Böttger trouw aan zijn NSDAP-activiteiten en nam hij zelfs na 1945 geen afstand van zijn eerdere betrokkenheid.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Böttger vanwege zijn verwondingen eerst opgenomen in een militair hospitaal bij Deggendorf en later in een militair hospitaal in Metten. Vanaf 1948 mocht hij officieel weer naar Oostenrijk reizen en bezocht daar regelmatig vrienden en kennissen die hij ook portretteerde.

In de jaren 1950 verbleef Böttger lange tijd bij zijn beschermvrouw Ulla Ekman in Zweden. Vanaf 1950 kreeg hij steeds vaker opdrachten voor kunst in architectuur in Duitsland, die voor hem werden geregeld door bevriende architecten.

In 1952 verhuisde Böttger naar Regensburg, waar hij tot aan zijn dood woonde. Hij trok zich terug uit het openbare culturele leven omdat hij zich niet langer vertegenwoordigd voelde in zijn artistieke ideeën.

In de jaren 60 kreeg Böttger de opdracht om de Evangelische Paulskirche in Wenen te ontwerpen, ondanks het feit dat hij een beroepsverbod had gekregen. Zijn ramen, die Jezus afbeelden als een Arische jongeling en antisemitische afbeeldingen bevatten, werden later bedekt en uiteindelijk vervangen.

Böttger was lid van de Weense kunstenaarscoöperatie, de Reichskammer für Schöne Kunst en later van de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars in Regensburg en de Münchner Altkunstenaarscoöperatie. Hij nam deel aan talrijke groeps- en solotentoonstellingen, waaronder de Biënnale van Venetië in 1925 en de Grote Duitse Kunsttentoonstellingen in München tijdens het Derde Rijk.

Geen producten gevonden die aan je zoekcriteria voldoen.
Scroll naar boven